Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2120

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5916 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellabel besluit? Weigering studiefinanciering wegens niet voldoen aan nationaliteitseis.


Uitspraak

05/5916 WSF Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 september 2005, 05/248 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep) Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens de IB-Groep is een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is in persoon verschenen. De IB-Groep heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg. II. OVERWEGINGEN Aan appellant is met ingang van 1 september 2003 studiefinanciering toegekend op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Bij bericht van 15 oktober 2004 is door de IB-Groep bekendgemaakt dat aan appellant vanaf 1 maart 2005 studiefinanciering wordt geweigerd op de grond dat appellant niet voldoet aan de nationaliteitseis. Vervolgens heeft appellant de IB-Groep bij brief van 9 november 2004 een kopie toegezonden van een door hem op diezelfde datum ontvangen nieuw verblijfsdocument. De IB-Groep heeft hierop bij brief van 22 november 2004 aan appellant meegedeeld dat hij (ook) op basis van dat verblijfsdocument niet in aanmerking komt voor studiefinanciering. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaar is door de IB-Groep bij besluit van 7 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) ontvankelijk geacht en onder verwijzing naar artikel 2.2 van de WSF 2000 in samenhang met artikel 3 van het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak is het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit door de rechtbank gegrond verklaard en is dit besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de IB-Groep aan appellant het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. Verder heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing heeft de rechtbank doen steunen op het oordeel dat de brief van de IB-Groep van 22 november 2004 geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven roept en om die reden niet kan worden aangemerkt als een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, aangezien bij besluit van 15 oktober 2004 al is vastgesteld dat appellant vanaf 1 maart 2005 geen recht heeft op studiefinanciering omdat hij niet voldoet aan de nationaliteitseis. Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 7:1 van de Awb kan tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van die wet een bezwaarschrift worden ingediend. Het begrip besluit is in artikel 1:3 van de Awb gedefinieerd als ‘een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling’. Hierbij geldt dat er sprake is van een rechtshandeling als het bestuursorgaan een beslissing heeft genomen die op enig extern rechtsgevolg is gericht. Bij schrijven van 22 november 2004 heeft de IB-Groep bindend vastgesteld dat appellant op basis van het verblijfsdocument dat hij bij brief van 9 november 2004 in kopie heeft toegezonden aan de IB-Groep niet in aanmerking komt voor studiefinanciering. Derhalve is dit schrijven naar het oordeel van de Raad in zoverre gericht op rechtsgevolg en bij het bestreden besluit terecht appellabel geacht. In het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank het bezwaar van appellant bij de aangevallen uitspraak ten onrechte alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant doel treft en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Vervolgens ligt in dit geding de vraag ter beantwoording voor of het bestreden besluit in rechte (inhoudelijk) stand kan houden. Deze rechtsvraag beantwoordt de Raad bevestigend. Daartoe stelt de Raad allereerst vast dat appellant de Surinaamse en niet de Nederlandse nationaliteit heeft en op basis van de zogenoemde gelijkstellingsregeling, zoals neergelegd in artikel 2.2 van de WSF 2000 in samenhang met artikel 3 van het BSF 2000, niet voor studiefinanciering in aanmerking komt. De IB-Groep heeft in overeenstemming hiermee geweigerd de toekenning van studiefinanciering aan appellant per 1 maart 2005 te prolongeren. Appellant heeft aangevoerd dat - kort samengevat - bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de toekenning van studiefinanciering per 1 maart 2005 wordt geprolongeerd indien hij een kopie overlegt van een nieuw geldig verblijfsdocument, zoals hij heeft gedaan bij brief van 9 november 2004. Dienaangaande is de Raad van oordeel dat de IB-Groep in toereikende mate rekening heeft gehouden met bij appellant gewekte verwachtingen door de over september 2003 tot en met februari 2005 aan appellant toegekende studiefinanciering niet te herzien en terug te vorderen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet het inleidend beroep van appellant alsnog ongegrond worden verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond; Bepaalt dat de Informatie Beheer Groep aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 103,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri.